Toen in het midden van de negentiende eeuw de aardolie in grote hoeveelheden en in een gezuiverde vorm als bruikbare lampolie op de markt kwam, is de petroleumlamp doorgebroken. Eerst bij de straatverlichting, want enkele petroleumlampen op de marktplaats of in de dorpskom waren de eerste staatlantaarns in de binnensteden en de dorpen. Eens erbuiten was er van verlichting geen sprake meer. Vrouwen kreeg je met geen stokken buiten de deur eens dat het valavond werd.
De eerste petroleumlampen in onze woningen verschenen omstreeks 1880 en bleef vele jaren de favoriete bron van verlichting in de huiskamer. De ‘petrollamp’ begon een echte triomftocht en werd pas een halt toegeroepen toen de elektrische gloeilamp op de markt kwam.
.
De petroleumlamp bestond vooral uit drie delen: een reservoirtje, een katoenen wiek en een lampenglas.
We kennen vooral drie soorten petroleumlampen: de staande lamp, de hanglamp en de stallantaarn.
De hanglamp, ook de bekende ‘lampe Belge’ genoemd, was een prachtige uitvinding. Het was een lamp met een reservoir voor de petroleum en met een wiek erin, die met een getand wieltje op en neer kon gedraaid worden. De lamp kon tevens met een ketting aan een katrolletje omhoog en omlaag getrokken worden.
De grootvader van Stien Dierckx, was kleermaker op den Berg (Hoogstraat). Hij zat op een brede tafel aan het raam te naaien. Als de duisternis inviel, stak hij de ‘lampe Belge’ aan, een grote koperen lamp met een verstelbare wiek, die aan de zoldering boven zijn werktafel hing. Hij trok de lamp hoger of lager naargelang zijn werk.
Ook de thuiswerkende wevers, zoals Jan Raus uit de Nieuwstraat en de overgrootvader van Liza en Fons Berghmans uit de Hooistraat, hadden een petroleumlamp boven hun weefgetouw hangen
Als het begon te duisteren stak de herbergier de petroleumlamp aan. Ze stond op de tapkast of hing boven aan de zoldering. Het dansende, gelige licht was dan voldoende voor de kaarters.
Ook de tram die sinds 1895 door Ginderbroek reed, was vooraan en achteraan voorzien van reuzenpetroleumlampen.
De stallantaarn gaf goede diensten om ergens bij te lichten, zowel in een stal, een schob of een andere werkruimte.
Vanwege het brandgevaar werd met de stallantaarn heel voorzichtig omgesprongen, als men ze meenam naar de stal of de schuur wegens het brandgevaar.
In ouderlijke woning van Rik Berghmans (1900-1988), was er een nis in de muur tussen de moos (achterkeuken) en de stal en daarin stond een stallantaarn. Ze werd aangestoken als er nog iets in de stal moest gedaan worden.
Petroleumlampen waren echter flikkerende lichtbronnen en ze gaven nogal wat walm en stank. Vandaar ook de volkse naam van ‘stinkolie’ voor petroleum. De lamp moest daarom geregeld schoongemaakt worden.
Al vanaf 1880 reed de ‘petrolkar’ wekelijks door de steden en dorpen.
Onze twee leursters deden dat met een hondskar, waarop een vat stond dat opvallend rood of groen gekleurd was. Via een kraantje onderaan aan het vat konden ze olie in een litermaat aftappen.
Met de ‘petrolkar’
Op de bok van de kar zit Baas van Kaar, een voorvader van Anna Jaspers van Borgerhoutsendijk. Hij reed met paard en kar voor een Amerikaanse maatschappij.
Fons Verrees (°1881), die getrouwd was met Maria Van Hees, woonde in Ginderbroek 27, waar nu Digivision is. Hij werkte in de zinkfabriek te Lommel. Na zijn dagtaak reed hij nog met een vat ‘petrol’ in een ‘triporteur’ rond. Ook thuis verkocht hij petroleum. (Ter Herberge 20 b, café 5, p. 96)
Maria Van Baelen was de grootmoeder van Jos Vanarwegen (’t Fakteurke) en zij ging door het leven als Mie Petrol. Ze zal dus ook wel petroleum verkocht hebben, in haar winkel of mogelijk aan huis.
In vele kruidenierswinkels kon men petroleum kopen.
In het bevolkingsregister van 1910-20 staan:
- Ginderbroek 58: Karel Mols (x Maria Peeters):
winkelier: kledingstukken, petrol, meel
- Ginderbroek 62: Jacob Mols (x Anna Laenen) :
winkelier: koloniale waren, meel, petrololie