Al enkele jaren voor de eeuwwisseling van 1900 opteerden vele boerenzonen om in fabrieken en koolmijnen te gaan werken. Door de industrialisatie van onze streken kregen de landbouw en de veeteelt het zwaar te verduren. Daarbij overspoelden goedkope granen en andere producten van de VS de West-Europese markten. De prijzen van de rogge daalde van 22 fr. in 1880 naar 11 fr. in 1885, en de aardappelen van 10 fr. naar 7 fr.
Er zouden in de landbouwsector ingrijpende sociale veranderingen plaatsvinden. De landbouwers probeerden gezamenlijk de moeilijkheden te overwinnen door zich te organiseren in een coöperatie of een boerengilde. Vooral in de Kempen was dat nodig omdat de grond er allesbehalve vruchtbaar was en weinig opbracht.
In elk dorp werd rond 1890 een coöperatie van boeren opgericht om de productie van de landbouw en de veeteelt te verbeteren en ook om gezamenlijke meststoffen en krachtvoer voor hun vee aan te schaffen.
Herberg Borgerhout in de wijk Ginderbroek werd het centrum van allerlei landbouwverenigingen.
Zoals de andere gemeenten spande Mol zich in om leergangen in verband met afromers in te richten. Ze opende gedurende de wintermaanden van 1899 in een woning op de Markt een tijdelijke melkerijschool. Omdat de les- en voordrachtgevers van dorp naar dorp trokken, noemde men ze zelfs de ‘vliegende melkerijschool.
Marie van Borgerhout, alias Marie Luyten, en vooral haar man Eugène Schaeken, waren de promotors van vele landbouwactiviteiten en trokken aan de kar. Landbouwingenieurs van het ministerie hielden voordrachten om de landbouw- en veeteeltculturen te verbeteren. Verschillende spreekbeurten hadden plaats in herberg Borgerhout.
Herberg Borgerhout was ook het lokaal van de Landbouwcomice Moll, van het veekweeksyndicaat, van de paardenverzekering en van de veeverzekering Moll-Centrum.
Vanaf 1900 dacht Eugène Schaeken aan een melkerij in zijn Borgerhout. Hij tekende de plannen, contracteerde een vijftigtal boeren, stelde een aanvraag op voor het gemeente- en provinciebestuur. Op 25 mei 1904 kreeg hij de goedkeuring van de gouverneur van de provincie. In 1907 kregen ze tevens de toelating om een gasmotor van drie paardenkracht te plaatsen.
Maar het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 betekende de langzame dood van de melkerij Borgerhout. Er werd te weinig melk binnengebracht. De Duitse bezetting eiste veel melk op, er waren minder koeien in omloop, de mensen gebruikten zelf meer melk voor eigen gebruik of ze konden de melk aan hogere prijzen op de zwarte markt verkopen.
En na de oorlog, op 13 april 1919, moest de maatschappij melkerij Borgerhout de vereffening aanvragen, wat meteen het einde betekende.
(Molse Tijdingen, nr. 15)